046

Het enige wat ik eigenlijk dacht, was dat ik jouw bril lelijk vond. Dat het niet paste bij je hoofd en dat als je een rechte pony hebt, je sowieso nooit een bril moet dragen.
Ik vind mezelf gemeen om jou lelijk te vinden, om niet meer te kunnen zien wat ik ooit zo leuk aan je vond. Voor mij ben je echt niks meer, je bent een omhulsel met starende lege ogen. En ik denk niet dat je nog praten kan.

Soms probeer ik te herinneren hoe het voelde om verliefd op jou te zijn, ik kan het niet. Ik weet het niet meer. Ik kan me niet heugen, ooit gelukkig met jou te zijn geweest en ook dat is best gemeen. 

045

Ik wil met dingen gooien, tafels stapelen en er bovenop gaan zitten. Vandaag ben ik koning, vandaag bepaal ik wat er gebeurt. Jij mag niet op mijn stoelen zitten, en ren maar rondjes om mijn fort. Het fort waar ik mij veilig voel, waar ik kan doen wat ik wil en waar we pizza dubbelvouwen voordat we het achter onze kiezen stoppen.

044

mis me net zo als ik alleen jou missen kan,
en kus me geen gedag maar goedemorgen. 

043

Stond ik daar in een zwembad, het was er ziek groot. Oostenrijk, vond ik. Maar ik geloof niet dat het Oostenrijk was, ook al waren het dezelfde glijbanen. Het dak was hoog en het golfde een beetje. De kleur van de lucht was onheilspellend, maar het mocht de pret niet drukken.
Ik rende over natte tegeltjes, het water spette omhoog en plots liep ik daar allemaal jongens tegen het lijf. We zaten in dezelfde klas op de basisschool. Al die jongens. Eén is al dood, hij zat in een rolstoel. Ze kwamen in een kringetje om me heen zitten. Ik geloof dat we vrienden waren. Jij was er ook. Ik wilde je voorstellen, want ik was trots op je.
Ik weet niet of we tegen elkaar praatten maar ik zag nog twee jongens aan komen lopen. Ik wist de namen van allebei. Lex en Willem. Willem was altijd verliefd op mij. Hij heeft me achttien keer verkering gevraagd, ik durfde niet. Ik was toch wel verliefd? Ja, ik was 10 en verliefd op Willem. Nu droeg hij een handdoek. Als een soort cape. Hij leek wel koning, en hij was vriendelijk.
Ik geloof dat ik weg liep, met jou. Alles met jou, ik wilde niks zonder je doen. Het begon te onweren. Eerst leek het nog niet zo erg, maar dat kwam wel. Het begon te stormen en mensen gingen dood. De bliksem sloeg overal in, en er was hagel. Ik wilde je redden. We renden over verschillende verdiepingen van het zwembad. Beneden, daar was je vader. Hij vroeg me hem te bellen. Ik weet niet waar jij toen was, maar de telefoon deed het niet. Er kwam een soort gemompel uit en je vader bleef het maar heel hard tegen zijn oor drukken. Toen zag ik jou weer. Ik pakte je hand en vluchtte. Je geloofde niet dat ik wist wat ik deed, en om ons vielen doden. Ik trok je mee, naar een deur. Je zei dat dit niet de goede oplossing was, maar ik vond van wel, dus heb je erin meegetrokken. We gingen door een deur en ik werd opgezogen. Ik kwam in een andere kamer, waar het veilig was. Jij was er niet. Je was er heel lang niet en ik kreeg spijt. Ik wachtte. En daar was je plots, pas toen voelde ik me weer fijn.

042

 

041

Het geeft niks, want "een goede schrijver die heeft alleen verdriet en kent het ander niet".

040

Misschien had ik moeten springen toen ik het kon, toen jij gilde dat ik het moest doen. Die keer dat ik met beide benen boven de afgrond hing. Ik hoefde met mijn handen maar een klein zetje te geven en het bloed was langs mijn hoofd gedropen. Het had de stoep gevuld en mensen hadden gegild. Ze hadden emotie getoond, tranen laten rollen. Emmers gevuld en verder gegaan met leven. Dan waren we nu allang vergeten van het meisje dat in haar onderbroek uit het raam was gesprongen op de Oranje Nassaulaan 12i.

039

Morgen tien dagen lang naast jou wakker worden, in slaap vallen en vergeten van de wereld. Ik hoop dat de lucht daar fijner smaakt en het gras er groener is. Dat de wolken er net beestjes zijn en we elkaar kusjes geven.

038

Het ging eerst over poesjes, maar al snel over seks.

037

Ik maak verkeerde keuzes en vind de weg niet meer terug. Jij kijkt me aan met grote zwarte pupillen. Je bent leeg en weet niet meer waar je bent. Ik wil je vangen maar ook ik ben niet sterk genoeg, mijn armen niet lang genoeg. Ik zal nooit goed genoeg zijn, om jou te mogen vangen. Ik zak alleen maar verder weg.
Weg, in het zwart van jouw ogen.